Baron Von Münchhausen en de jeugdhulp
Blog van Rob Gilsing, lector Jeugdhulp in transformatie. 24 juni 2020
Wie kent hem niet, de legendarische opschepper Baron Karl Friedrich Hieronymus von Münchhausen? - naar eigen zeggen in staat tot het onmenselijke. Zo beweerde hij zichzelf én zijn paard aan de haren uit het moeras te hebben getrokken. Je hoeft geen afgestudeerd fysicus te zijn het onmogelijke hiervan in te zien.
Wat heeft dit bekende verhaal te maken met jeugdhulp? Er is een analogie tussen de jeugdhulp en de baron. De jeugdhulp, of de jeugdzorg zo u wilt, bevindt zich al geruime tijd op zompige, slurpende gronden. Het almaar stijgende gebruik van jeugdhulp maakt dat de hele sector vaster en vaster in het moeras komt te zitten. Met vele handen poogt de sector zichzelf aan de haren omhoog te trekken. Tevergeefs, zo lijkt het als we kijken naar zo maar wat koppen van het afgelopen jaar:
- ‘Problemen in jeugdhulp worden steeds groter’
- ‘Jeugdzorg op instorten’
- ‘De zieke jeugdzorg heeft dringend een injectie nodig’
- ‘Gemeenten diep in het rood door jeugdhulp’
De sector, inclusief de beleidsmakers, dicht zichzelf de onmenselijke krachten van de baron toe. De sector is vooral met zichzelf bezig. Neem de verantwoordelijke ministers. Zij willen uit het moeras komen door het stelsel zelf aan te passen. Door de bureaucratie tegen te gaan. Door ‘samenwerking in de keten’ te verbeteren. Door regionale samenwerking tussen gemeenten veel minder vrijblijvend te maken. Door meer en beter inzicht in de kosten die gemeenten maken. En zo nog meer. Ongetwijfeld allemaal van belang om het stelsel beter te laten functioneren. Maar daarmee staat de jeugdhulp, en belangrijker: jeugdigen en opvoeders, nog niet op het droge.
Want het stelsel redt het niet alleen. Dat beseften de beleidsmakers zo rond 2012 ook. In het eerste decennium van deze eeuw steeg het gebruik van jeugd-ggz met gemiddeld 10% per jaar. En dat van ambulante jeugdhulp (toen nog provinciaal gefinancierd) met gemiddeld 20% per jaar. In 2009 raamden we in een SCP-rapport de toekomstige groei van die hulp op 10% per jaar – beslist niet te verklaren uit de ontwikkeling van het aantal jeugdigen. Het doorbreken van dat stijgende gebruik was een belangrijke reden om na te denken over een nieuw stelsel. Entree: de Jeugdwet. Essentieel in de beleidstheorie, of de theory of change, hiervan is dat, door gemeenten verantwoordelijk te maken, opvoeden en opgroeien wezenlijk anders worden ondersteund. Een paradigmashift, een andere kijk op opvoeden en opgroeien, die uiteindelijk leidt tot een beheersbaar volume van jeugdhulp. Inspelend op maatschappelijke factoren die de stijging van het jeugdhulpgebruik in de hand werkten (en werken) – zoals een hogere geluksnorm (denk aan ‘curlingouders’) en een aanzienlijke toename van het aantal conflictscheidingen. Vandaar de aandacht voor normaliseren, demedicaliseren en ontzorgen van opvoeden en opgroeien. Voor het versterken van algemene (en niet alleen risicogerichte) preventie. Voor het waar mogelijk gebruik maken van eigen kracht en het sociale netwerk van opvoeders en jeugdigen.
Er zijn veel redenen te noemen - en ja, geld is er een van; hoe dan ook lukt het tot nu volstrekt onvoldoende ook maar in de buurt van een paradigmashift te komen. De doorstijgende vraag naar jeugdhulp getuigt van een stelsel dat verder wegzakt in het moeras en zorgt er tevens voor dat het redden ervan steeds meer krachten vergt.
Het punt is dat voor het realiseren van de paradigmashift partijen nodig zijn van buiten de jeugdhulpsector. Zoals onderwijs, jeugdgezondheidszorg, huisartsen en jeugd- en jongerenwerk. Met alleen de jeugdhulpsector zelf gaat het niet lukken. Dat is wel wat de ministers lijken te denken. Zij zouden zich de fundamentele vraag moeten stellen hoe zij hun systeemverantwoordelijkheid waar kunnen maken in het bevorderen van de transformatieopgave. Dat lukt in ieder geval niet door in hoofdzaak aandacht te hebben voor organisatievraagstukken binnen de jeugdhulp zelf. En overigens: niet alleen bij de ministers, ook bij veel gemeenten is dit besef onvoldoende doorgedrongen. Zodat men zichzelf bij de haren blijft grijpen, om vervolgens te constateren weer wat verder in het moeras te zijn gezakt. Want de baron, hij was een fantast.